Deelname aan de Bello Gallico stond dit jaar niet op de planning. Pas toen Christine Peij voorstelde om revanche te nemen op de Great Escape, ging ik erover nadenken. Daar stapte ze uit vanwege de warmte: haar astma speelde op en ze kon niets meer eten. Nou, voor hoge temperaturen hoef je bij de Bello Gallico niet bang te zijn. Als tegenprestatie zou ze mij tijdens de LEO180 vergezellen, bij voorkeur ‘s nachts. Toen bleek dat dit niet toegestaan was, stond ik al ingeschreven voor de Bello. Kak! Ach, de Great Escape goedmaken en mijn DNF van vorig jaar rechtzetten, is motivatie genoeg.
De week voor het betreffende weekend, vraagt Linda wat ik doe als Christine onverhoopt besluit te stoppen. Doorlopen natuurlijk, is mijn instinctieve reactie. Als er geen reden is tot uitstappen, waarom zou je? Echter, nadat ik er eens goed over nadenk, kom ik tot precies het tegenovergestelde. Ik loop de Bello Gallico niet voor mezelf, dus waarom zou ik solo doorgaan? Bovendien, de weken na de Great Escape heb ik me regelmatig afgevraagd of ik niet tegelijk met Christine uit had moeten stappen. Immers: samen uit, samen thuis. Daar kan een DNF rechtzetten of weer een honderdmijler willen lopen, wat mij betreft niet tegenop.
Vrijdagmiddag haalt Jaco de Ruiter mij op. Jonathan Koutstaal zit al in de bus. We rijden naar Korbeek-Dijle waar B&B Vallis Dyliae onze standplaats is dit weekend. Als even later ook Christine arriveert, rijden we naar De Roosenberg om startnummers en trackers op te halen. We laten de pastamaaltijd voor wat het is en bestellen pizza’s en hamburgers bij Grillhouse & Pizzeria ‘t Zoet Water Park. Van buitenaf gezien lijkt het niet veel, maar binnen is het warm, knus, goed verzorgd en prima kwaliteit. Dan is het tijd om terug te gaan, er moet immers nog geslapen worden. Rond half negen lig ik in bed, twee uur gaat de wekker alweer. Als ik beneden onderuitgezakt op de bank zit en de rest arriveert, merk ik op dat ultralopers niet gestoord zijn omdat ze zulke lange afstanden lopen, maar omdat ze er zo verrekt te vroeg voor uit bed komen.
Start
Het begint vaste kost te worden begin december. Zaterdagochtend half vier sta ik weer in sporthal De Roosenberg. Het is een drukte van jewelste. Leuk om zoveel bekenden te zien. Ik maak een praatje met Sander Wetzels, wens Rafael Krijgsman succes, wissel een boks uit met Tim Weißbach en bereid me voor op de start. Voor de zekerheid toch maar mijn Berghaus Vapourlight smock aan. Het heeft vannacht keihard geregend. Nu valt het mee, maar droog is het niet. Gecombineerd met de lage temperatuur kan dat voor opstartproblemen zorgen. Helemaal als de meute zich in een sloom treintje over de smalle paden moet wurmen. Kwart voor vier steekt Tim de Vriendt de obligate briefing af waarna de deelnemers zich naar de start begeven. Die is in tegenstelling tot voorgaande edities niet naast de sporthal, maar aan de andere kant van de straat. Nog voordat er een meter van het parcours is afgelegd, gaat een aantal lopers al bijna onderuit in de modder voor de startlijn.
Zoals verwacht gaat het niet erg hard in het begin. We lopen over de houten vlonders langs de Hertsvijver. Nou ja, lopen? Glibberen en glijden is een betere omschrijving. De wandelaars die gisteravond om acht uur begonnen, hebben een laagje slijk achtergelaten voor ons. Gelukkig is het maar van korte duur want we lopen alweer het bos in. Hier weliswaar geen planken, maar wel modder in elke variant die je je kunt bedenken. Van smurrie tot slijk, soms een dun laagje, dan weer enkeldiep, niet zelden met een zuigkracht die je voet uit de schoen trekt. Oppassen geblazen, vooral nu het nog donker is en de hoofdlampjes elk gevoel voor diepte teniet doen.
Christine houdt een mooi tempo aan. Ik was zelf misschien wat trager begonnen, maar de benen voelen goed dus het is best zo. Vorig jaar liep ik hier met twee bakstenen in mijn quadriceps, dan is dit een stuk fijner. Opeens hoor ik een bekende achter me. Als je mensen aan hun manier van lopen herkent, breng je echt teveel tijd met elkaar door, klinkt de goedlachse stem van Mike Bruce. Ik kaats terug: loop eens door, man, dit is het genieterssegment, daar hoor jij ver voor te lopen. Met een grijns natuurlijk. Het duurt niet lang voordat hij aan de horizon verdwijnt. Als we bij een bruggetje linksaf slaan, herken ik het pad. We zijn bijna in Bierbeek, locatie van checkpoint een. Mooi, ik kan wel een koffie gebruiken.
Checkpoint 1
Het is gezellig druk op het checkpoint. Ik pak cola, koffie, chips en een broodje kaas. Rare combinatie als ontbijt om zes uur ‘s ochtends, maar het bevat precies wat ik nodig heb. Koolhydraten, vet, zout, eiwitten en cafeïne, ook wel bekend als de ultraschijf van vijf. Terwijl ik smikkel, kijk ik tegen twee voetzolen aan. Dries Brouckaert zit onderuit gezakt te genieten van een welverdiende pauze. Maar wat bezielt de man in hemelsnaam om weer deel te nemen aan een tocht als deze. Heeft zeker niks beters te doen. Christine zit te wiebelen op het puntje van haar stoel, af en toe een blik werpend op de uitgang. Wil je nu al weg, vraag ik. Eigenlijk wel, maar ze kan zich beheersen. Neem die tien minuten pauze, zometeen ben je weer drie uur onderweg. Door de Great Escape is ze wat nerveus geworden over tijdslimieten, maar die spelen nu echt nog geen rol.
Als we weer op pad gaan, is het gelukkig een stuk rustiger. Zowel de afstand als het checkpoint hebben de deelnemers op een lint getrokken. Tijd voor wat diepgaandere gesprekken. Door een serie vragen te bedenken die we beiden beantwoorden, doden we de tijd in het Mollendaalbos en het Meerdaalwoud. Het is hier wel mooi, maar door de modder hebben we nauwelijks tijd om van het uitzicht te genieten. Elk moment van onachtzaamheid leidt tot een glijpartij, zo niet erger. Door de onderhoudende gesprekken belanden we sneller bij checkpoint twee dan verwacht. Wel raar dat een aantal lopers ons hier tegemoet komt. Lijkt me sterk dat het de snelste deelnemers zijn, zo traag zijn we nou ook weer niet. Later blijkt dat een aantal mensen vanaf checkpoint twee de verkeerde kant op liepen.
Checkpoint 2
Pardoes lopen wij zelf een stukje verkeerd, maar het is van korte duur. Onder ons horen we stemmen, dus we draaien om en hervatten de route. Een kleine drie uur na ons vertrek uit Bierbeek komen we aan in Pécrot. De voetbalkantine is een welkome verschijning. Binnen serveren de vrijwilligers soep, wraps, koffie, cola en andere lekkernijen. Vooral de pittige pompoensoep wordt zeer gewaardeerd. Ik wil opnieuw iets langer blijven dan Christine, maar dat lossen we eenvoudig op. Om haar eten te laten zakken voordat we weer gaan rennen, vertrekt ze vast en wandelt ze de eerste kilometers. Ik koel sneller af, dus ik blijf nog even hangen en haal haar later rennend in.
Het plan werkt uitstekend. Even mijn benen strekken en opwarmen na de bruuske overgang van binnen naar buiten. Twee kilometer later zie ik Christine alweer. Ze is zover dat ze kan dribbelen, ook al laten de modderige single tracks dat nauwelijks toe. We spreken af dat we naar beneden rennen, al het vlakke hangt af van de ondergrond. Is het te vettig (Belgisch voor modderig), dan nemen we geen risico. Anders blijven we dribbelen. Omhoog wordt uiteraard gewandeld. Deze strategie pakt goed uit. We doen er wel langer over om bij checkpoint drie te raken omdat er flink geklommen moet worden. Vooral de kuitenbijters vlak voor Ottenburg dwingen Christine tot micropauzes. Even haar adem herpakken en weer door. Ik heb geen haast. Liever dat ze verstandig met haar krachten omgaat dan dat ze geparkeerd komt te staan.
Checkpoint 3
Checkpoint drie is ook een voetbalkantine. Op het menu staat een broodje knakworst. Daar had ik tijdens de Indian Summer Ultra goede ervaringen mee, dus ik laat het me smaken. Twee stuks, met mosterd. Ook Christine geniet van de combinatie warmte en zout. Net als bij de vorige post, vertrekt ze als eerste zodat ze wandelend de maaltijd kan laten zakken. Om haar de tijd te geven, vertrek ik later dan vorige keer. Dat doet mijn benen goed. Alsof ze niet al zestig kilometer onderweg zijn, dragen ze me met twaalf kilometer per uur het dorp uit. Okee, voornamelijk valsplat omlaag, maar toch. Ik verwacht elk moment een driftig wandelende Christine op te zien doemen, maar het komt er niet van.
Bezorgd dat ik haar ergens voorbij liep, vraag ik aan de vrijwilligers in Sint-Agatha-Rode of ze recent een dame met lang donker haar en stokken hebben gezien. Dat is gelukkig het geval en een minuut of tien later haal ik Christine in. Verbaasd dat ik daar tien kilometer voor nodig had, informeer ik hoe het met haar gaat. Wel goed, zegt ze, ik heb zelfs wat meer gedribbeld. Nee, echt? Ik stel voor om bij checkpoint vier, halverwege, een flinke zak patat te halen. Geen zin in een herhaling van de Legends Trail. Christine heeft dezelfde overgevoeligheid voor schimmels als ik, dus een simpele vette hap lijkt haar wel wat. Mits met mayo.
We hebben nog even een angstig moment op een steil aflopend, diep uitgesloten paadje vol met modder. Prikkeldraad links, schrikdraad rechts. Als je hier uitglijdt en houvast zoekt, ben je de sjaak. Door stug het midden aan te houden, dan maar natte voeten, voorkomen we elektrische schokken en opengereten handpalmen. Achteraf horen we dat niet iedereen dat gelukt is. De laatste kilometers voor het checkpoint komen we steeds meer deelnemers in tegengestelde richting tegen. Eerst Jonathan, dan kort achter elkaar Frank, Pascal Poulain, Sander, Mike, Jozef de Cock en vele anderen.
Checkpoint 4: halverwege
Als we De Roosenberg binnenlopen, zoek ik snel mijn dropbag. Elektronica aan de opladers, droog kloffie aan, warme kleren eroverheen en weer naar buiten. Honderd meter verderop staat een frietkot genaamd Frituur ‘T Zoet Water. Daar bestel ik twee grote zakken patat, een bakje mayo en een kipcorn. Snel terug naar binnen voordat ik de verleiding niet kan weerstaan. Als ik mijn goudbruin gebakken schat op tafel drapeer, zijn de jaloerse blikken niet van de lucht. Nergens voor nodig, mensen, er is genoeg voor iedereen. Een grote zak patat staat hier gelijk aan een driepersoons gezinszak in Nederland, dus ik overdrijf niet eens. Jaco scoort een biertje voor mij en een cola voor Christine. Ik geniet van deze maaltijd, maar pas wel op dat ik me niet misselijk eet.
Christine oogt vermoeid. Ze geeft aan kort te willen slapen. Het idee was hier om zes uur weer te vertrekken. Dat geeft een uur en twintig minuten om ons klaar te maken voor de volgende ronde. Echter, om zes uur vertrekken de wandelaars op de 50 mijl. Verstandiger om er vlak voor of na te vertrekken. We blijven nog even. Dan kan Christine een tukkie doen en hebben we een doel om na te jagen, namelijk de wandelaars. Om er zeker van te zijn dat ze echt door wil, prikkel ik haar door grappend voor te stellen dat we het ook hierbij kunnen laten. Lekker douchen, op tijd naar bed, morgenochtend de finishers binnenhalen, meer van die mooie vooruitzichten. Ze geeft geen krimp, blijft vastbesloten om door te lopen. Mooi, mentaal zit het wel goed dus.
Christine vertrekt kwart over zes, ik volg tien minuten later. Heb geen zin om weer ruim een uur alleen te lopen, maar ik haal haar sneller in dan de laatste keer. Ze krijgt zichzelf niet in beweging. Dat wil zeggen, ze wandelt met een stevig tempo, maar dribbelen lukt niet. Het is niet een kwestie van vermoeide of stramme benen, meer van motivatie en mentale kracht. Dat blijft een dingetje. Wandelen lijkt minder energie te kosten, maar dat is een illusie. Als je wandelt, ben je langer onderweg dan wanneer je dribbelt. Bovendien heb je langer grondcontact en zeker in deze modder is dat geen voordeel. Maar ik weet hoe moeilijk het kan zijn om jezelf in beweging te krijgen. Je hele lijf protesteert al bij de gedachte. Dat is het moment waarop je jezelf mentaal een schop onder je kont moet geven. Val een stap vooruit, vang jezelf op en begin die dribbel. Na een paar stappen merk je dat het wel meevalt. Voor je het weet, maakt je lichaam de juist stofjes aan en wil je niet eens meer wandelen. Maar oh oh, die eerste stap. Die is zo moeilijk te nemen.
Ik zie dat Christine boos is op zichzelf. Haar ogen fonkelen, een verbeten trek om haar mond. Ze wil wel, maar kan niet. Wandelen gaat goed, op een moordend tempo zelfs. Moet regelmatig een stukje aandribbelen om haar bij te houden. Als ze dit nog een uur of zestien volhoudt, komt het goed. Betekent dat ze op de checkpoints minimaal de tijd heeft voor verzorging, eten en drinken. Naarmate we checkpoint vijf naderen, vertraagt ze echter steeds meer. Ze geeft aan slaap nodig te hebben. Zelf heb ik last van de kou. Ondanks vier lagen blijf ik niet warm als ik alleen maar wandel. Ben ik ook niet voor gemaakt, dribbelen voelt natuurlijker. De oplossing ligt in micropauzes waarbij ik een bankje pak, Christine doorwandelt en ik haar rennend inhaal. Houdt mijn temperatuur op peil en zij kan gestaag doorlopen. Voor nu werkt dit, maar ik kijk op tegen de rest van de nacht. Christine wordt niet sneller, maar de temperatuur gaat wel omlaag. Op checkpoint zes ligt mijn dropbag met een warmer regenjack, maar dat is nog wel een stukje. Tot die tijd moet ik creatief blijven qua temperatuurhuishouding.
Checkpoint 5
Bij aankomst op checkpoint vijf bereid ik me voor op een lange zit. Christine heeft besloten een slaapje te doen. Ervan uitgaande dat ze weer als eerste vertrekt, zoek ik naar vermaak om de tijd te doden. Dat vind ik in de vrijwilligers en andere deelnemers. Beetje ouwehoeren, grapje hier en daar, waar nodig mensen moed inspreken. Een aantal wandelaars op de 50 mijl luistert aandachtig naar mijn beschrijving van het parcours tussen deze post en de volgende. Dat is dan wel weer een voordeel van twee keer hetzelfde rondje: je weet precies wat er komen gaat.
Ik schrik even als iemand van de medische staf mij aanschiet. Christine ligt te slapen. Ze heeft net overgegeven, is kortademig en haar medicijngebruik zit op de limiet. Omdat ze er niet over piekert om te stoppen, wil de medic dat ik haar in de gaten houd. Ze mag nog één keer een boost van tien pufjes nemen, maar als dat niet direct effect sorteert, moet ik het melden en haar overtuigen uit te stappen. Ja, lekker dan. Mag ik optreden als grote spelbreker tijdens haar tweede poging een honderdmijler te lopen? Tuurlijk, gezondheid en veiligheid voor alles, maar omgekeerd zou ik er ook niet blij mee zijn. Dat iemand mij gaat vertellen wat ik wel en niet mag of moet doen. Ik zie ze aankomen…
Een uur na aankomst, loopt Christine de kantine binnen. Ze oogt bleek en slaperig. Eet wat, moedig ik haar aan. Het volgende checkpoint is pas over drie, vier uur. Op een lege maag de nacht in is geen goed idee. Meer dan een met water aangelengde bouillon krijgt ze echter niet weg. Dat baart me zorgen. Tijdens de Great Escape deed energiegebrek als gevolg van niet eten haar uiteindelijk de das om. Maar ja, probeer maar eens wat binnen te houden als je maag protesteert. Wordt je alleen maar nog misselijker van. Twintig minuten later staan we samen buiten. Niet geheel volgens strategie, maar ik vind het te riskant om haar nu alleen te laten.
Koud
Direct na het checkpoint volgt een serie steile klimmetjes. Deze lijken het laatste beetje energie uit Christine te zuigen. Ze herstelt iets tijdens de lange afdaling maar als we bij Bois de Laurensart aankomen, staat ze geparkeerd. Ze heeft steeds meer pauzes nodig om de heuvel op te komen. Initieel blijf ik achter haar, maar ze maant me door te lopen. Omdat ik nu wel erg af begin te koelen, zet ik aan en ren ik in stevig tempo de klim op. Eenmaal boven draai ik om en dender ik omlaag tot ik haar weer in het zicht heb. Ja, het zijn onnodig extra meters in afstand en hoogte, maar warm blijven heeft nu even prioriteit.
Na de klim bereiken we een open vlakte waar ik sneller afkoel dan me lief is. Ik zoek beschutting in de luwte van een Dixie naast het VOR-grondstation. Ik houd Christines lampje in de gaten. Wanneer deze plots wegvalt, maak ik aanstalten om terug te rennen; voor ik een stap kan zetten, komt de lichtbundel weer mijn kant op. Ik weet dat het pad niet kaarsrecht is maar de zwalkende beweging is wel erg overdreven. Totdat ze me passeert en ik besef dat het niet goed gaat met haar. Ze slingert over het pad, struikelt soms over haar eigen benen en haar ogen zitten halfdicht. Ik vermoed een slaapaanval, maar ze reageert nog als ik haar aanspreek.
We lopen een klein stukje verkeerd. Door meer op Christine te letten ben ik de route uit het oog verloren. Het is gelukkig niet heel ver en we hebben het juiste pad snel weer gevonden. Ernstiger is de steile afdaling die voor ons ligt. Een smal pad met veel afstapjes, sterk uitgesleten en flink modderig. Als ik kort stop om Christine te vragen of ze het nog wel trekt, loopt ze me bijna omver. Ik krijg op tijd mijn benen onder me, maar die van haar zijn op. Zogauw ze stilstaat, zakt ze in elkaar. Dit is niet goed. Ik sla een arm om haar heen, leg haar arm om mijn schouders en ondersteun haar zo goed als kwaad dat het gaat naar beneden. Door de lastige stukken te benoemen en zelf elke horde eerst te nemen, loods ik haar door de afdaling.
Besluit
Het lijkt een eeuwigheid te duren voordat het pad afvlakt. Een blik op mijn horloge toont iets verderop een weg, de Florivalstraat. Volgens mij is dat in de buurt van het volgende checkpoint. Althans, hemelsbreed. Christine protesteert nauwelijks als we niet linksaf de bordjes volgen maar rechtdoor lopen. Het valt me zwaar om zonder overleg van de route af te wijken. Haar verzwakte staat, gebrek aan coördinatie en toenemende hyperventilatie, nemen het besluit voor me: het is niet langer veilig om nog door te gaan. Aangekomen bij de weg zoek ik een plekje in de luwte van een gebouw waar de grond nog droog is. Warm is anders, maar beter dan het natte gras.
Terwijl ik contact zoek met het Legends Safety Team, zie ik uit mijn ooghoek dat Christine is gaan liggen. Ze rilt niet en de foetushouding die ze aanneemt, zou haar een paar minuten warm moeten houden. Hoewel ik me er niet gerust bij voel, kan ik er op dit moment niks aan doen. Prioriteit is het Safety Team vertellen wat er aan de hand is, dat we zo snel mogelijk opgepikt moeten worden en dat een medic meesturen geen luxe is. Als mij gevraagd wordt of ik bij Christine blijf, sta ik met mijn bek vol tanden. Wat denk je zelf, gast? Dat ik haar in deze staat achterlaat en onbezorgd doorloop? Maar dat is niet eerlijk. Hij ziet niet hoe ernstig de situatie is en wat mij al dan niet motiveert om door te lopen. Ja, is mijn antwoord. Ik blijf net zo lang bij Christine totdat jullie op komen dagen.
Gefrustreerd verbreek ik de verbinding. Een blik naast me wijst uit dat de situatie in rap tempo aan het verslechteren is. Christine ligt te schudden en hapt naar adem. Shit! Ik overhandig haar inhaler en hoop fervent dat ze nog in staat is deze te gebruiken. Dat blijkt niet het geval. Wat nu? Zolang ze ligt, koelt ze sneller af dan wanneer ze zit, dus ik til haar overeind naar een zittende houding. Ze grijpt naar een pocket in haar rugzak en brabbelt iets wat op ‘space blanket’ lijkt. Daar kan ik wat mee. In record tempo vouw ik de nooddeken uit, til ik Christine erbovenop en wikkel ik het restant om haar heen. Haar deken is net te klein dus ik pak de mijne, voorzien van een gouden kant, en sla deze meerdere malen om haar heen. Mooi, nu is ze goed ingepakt.
Frictie
Ik ruim snel de wirwar aan haastig gedropte spullen op, doe mijn hoofdlamp af en leg deze op de grond gericht naar de weg. Voorkomt dat een achteruit inparkerende auto ons te pletter rijdt. Christine is nog steeds hevig aan het rillen. Stommeling, je had eerst voor haar moeten zorgen, dan pas de organisatie bellen. Het enige dat ik kan bedenken, is achter haar gaan zitten en over armen en benen wrijven. Frictie genereert warmte, de dekens isoleren en het warmt mij ook wat op. Ik zit met mijn achterste op asfalt en voel de kou langs mijn ruggengraat omhoog kruipen. Brrr, dit moet niet te lang gaan duren.
Gelukkig is Christine inmiddels iets opgeknapt. Ze rilt minder en is eindelijk in staat haar inhaler te gebruiken. Als ze ook nog redelijk coherent voorstelt om de space blankets te herschikken zodat we er beiden profijt van hebben, kan ik een zucht van opluchting niet onderdrukken. Nu het ergste voorbij lijkt, neemt de druk in mijn borst af. Nee, ik wist ook niet dat er een betonblok op lag, maar soms merk je dat pas als-ie weer weg is. We nestelen ons in de dekens en wachten op het Safety Team dat een minuut of vijf later arriveert. Snel de auto in, ventilator op standje sauna en space blankets vervangen door wollen dekens. Willen we naar het volgende checkpoint of terug naar de start? Zal me worst wezen, als we hier maar weg kunnen.
Een kwartier later komen we aan bij De Roosenberg. Het stukje van de behaaglijk warme auto naar de ingang, voelt zo koud dat we allebei beginnen te klappertanden. Eenmaal binnen dirigeert de medic Christine naar de medische ruimte. Na een kort onderzoek is de conclusie onderkoeld en kortademig. Ze wordt in dekens gewikkeld, voorzien van een viertal warmwaterkruiken. Prompt valt ze in slaap. Met een pervers gevoel voor timing besluit mijn lichaam op dat moment tot een adrenalinedump. Op spaghetti-beentjes slof ik naar de tafel waar Jaco geduldig zit te wachten. Hoe is het met haar, vraagt hij met een bezorgde blik. Lijkt beter te gaan, antwoord ik. De blauwe lippen waren even schrikken, maar ze slaapt nu. Onder het genot van een kop koffie vertel ik Jaco wat er allemaal gebeurd is eerder vanavond.
Na anderhalf uur is Christine voldoende opgewarmd en uitgerust om terug te kunnen naar de B&B. We verzamelen onze spullen, stappen bij Jaco in de bus en leggen knikkebollend de tien minuten naar Korbeek-Dijle af. Na een heerlijke lange douche kruip ik uitgeput mijn bed in. Om vervolgens van de ene nachtmerrie in de andere te belanden. Soms vriezen we dood waar we stopten, andere keren worden we aangereden door een vuilniswagen of het Safety Team dat ons niet zag zitten. We raken elkaar regelmatig kwijt in de modder, missen net de checkpoints of vallen staand in slaap totdat de ochtendzon ons wekt. De raarste droom is nog wel dat we de laatste afdaling dagenlang op en neer lopen, op zoek naar een uitgang, tot we niet meer kunnen, op de grond gaan liggen en wegzakken in het landschap. Na vier uur word ik geradbraakt en hongerig wakker. Vannacht in alle commotie compleet vergeten wat te eten. Gelukkig serveert de B&B een heerlijk ontbijt van vers fruit, luxe broodjes, sinaasappelsap en koffie. Meer dan wat kruimels laten we niet over. Dan is het tijd om af te reizen. Jaco en Jonathan hebben onze dropbags al opgehaald. We nemen afscheid en beginnen aan de lange weg naar huis. Veel krijg ik er niet van mee, val om de haverklap in slaap.
Achteraf
De nachten na het weekend rust ik niet erg uit. Fysiek ben ik maandag al hersteld, mentaal heb ik nog het een en ander te verwerken. Ik word regelmatig badend in het zweet wakker van de zoveelste nachtmerrie. Komt, denk ik, door de hulpeloosheid die je in zo’n situatie voelt. Als het jezelf overkomt, maak je er gek genoeg veel minder van mee. Je faculteiten en zintuigen nemen dusdanig af dat je alleen nog maar tot de meest basale handelingen in staat bent. Er is geen tijd of energie om stil te staan bij allerlei doemscenario’s. Voor toeschouwers is het een ander verhaal. Zij krijgen alles mee, moeten ernaar handelen en rekening houden, niet alleen met wat er nu speelt, maar ook met wat er nog kan gebeuren. Dat is een zware verantwoordelijkheid, zeker in potentieel levensbedreigende situaties. Nou liep het afgelopen weekend niet zo’n vaart, maar ik kan me akkefietjes herinneren toen bij mij het licht doofde. Dan kwam het op bijvoorbeeld Linda aan om het beste van een hachelijke situatie te maken. Nu besef ik pas wat voor wissel dat trekt op een persoon. Ik kan dan ook niet anders dan diep respect hebben voor iedereen die in een dergelijke situatie terecht is gekomen. Klinkt misschien egoïstisch, maar laat mij maar het slachtoffer zijn. Is een stuk minder traumatiserend.
Het is niet leuk voor Christine dat haar tweede poging op de honderd mijl zo afloopt. Daar staat tegenover dat ze tot aan haar fysieke grens is doorgegaan, zelfs nog even haar benen boven de figuurlijke afgrond heeft laten bungelen. Meer dan dat kun je niet van jezelf vragen zonder serieus in de problemen te komen. Ze heeft nog wel en passant haar eerste honderd kilometer afgetikt. Is ook een juichje waard. Zelf kreeg ik de vraag of ik er niet van baalde dat ik voor de tweede keer achter elkaar de Bello Gallico niet uitliep. Nou, niet echt. Had hem dolgraag samen uitgelopen, maar het moment dat Christine niet verder kon, had ik geen enkele reden meer om door te lopen. Achteraf terugkijkend, voelt dit ook veel beter dan bijvoorbeeld de Great Escape of de Gran Trail Courmayeur. Solo door terwijl je loopmaatje op apegapen ligt, voelt voor mij als een soort verraad. Kap er dan gewoon allebei mee, kun je ook het leed van een DNF delen.
Naast alle drama ook een lichtpuntje. Fysiek ben ik er sterker uitgekomen dan dat ik aan de start verscheen. Zelfs mijn voeten hebben niet veel te lijden gehad van ruim 21 uur door de modder ploegen. Halverwege had ik wel wat kloven in mijn voetzolen, maar een geweldige crème die we ooit in Portugal aanschaften, verricht wonderen. Binnen vijf minuten na insmeren zijn de kloven weg en mijn voetzolen weer egaal. Rug bleef goed, benen raakten nooit vermoeid of stram en zelfs mijn maag boekte vooruitgang. De knakworsten op checkpoints drie en vijf bevatten vrijwel zeker varkensvlees; ondanks wat gerommel en geborrel ben ik niet over mijn nek gegaan. Het enige waar ik serieus hinder van ondervond, was de kou. Mijn temperatuurhuishouding functioneert optimaal als ik blijf dribbelen. Dat is dan ook waar ik me op kleed. Een aantal laagjes die me comfortabel houden, maar niet te zwaar of te warm zijn. Af en toe wandelen is geen probleem, maar uren achter elkaar verstoort de delicate balans tussen inspanning en kleding. Daar moet ik toch nog eens wat op vinden. Mijn rug kan niet meer dan drie kilo bepakking aan, dus extra kleding meesjouwen is geen optie. Tijd voor een pakezeltje?
Waar ik tot slot nog stil bij wil staan, is de organisatie. In mijn verslag van de Great Escape dit jaar was ik behoorlijk kritisch over de bevoorrading. Door omstandigheden, die Tim mij later uitgebreid heeft toegelicht, liep het op een aantal posten spaak. Ik ging ervan uit dat het een uitzonderlijke situatie betrof. Toch speelde de week voor de Bello Gallico het idee door mijn hoofd dat ik zelfvoorzienender moest zijn. Voor de zekerheid stopte ik extra eten en drinken in mijn dropbags. Beter verlegen met dan verlegen om. Nou, dat was niet nodig. Eten en drinken waren niet alleen schijnbaar ongelimiteerd, volgens mij was ook de kwaliteit van een hoger niveau dan voorgaande jaren. Bij checkpoint vijf gebruikten de vrijwilligers zelfs hun eigen voorraad bouillonblokjes om de lopers van een warme, hartige drank te voorzien. Dat werd heel erg gewaardeerd. Alles was verder perfect in orde. Het parcours strak gemarkeerd, oversteekplaatsen goed beveiligd, checkpoints bemand door behulpzame en enthousiaste vrijwilligers. Voor het eerst gebruik mogen maken van het Safety Team en ook zij verdienen een compliment. Ze waren snel ter plaatse, bleven ondanks de situatie kalm en onverstoord, terwijl het bij mij dun langs de benen liep, en zorgden uitstekend voor ons.
De Bello Gallico is een apart evenement. Welke idioot gaat er nou hetzelfde rondje twee keer lopen, ook al is het in tegengestelde richting? Weersomstandigheden, temperatuur en mentale veerkracht spelen een belangrijkere rol dan het parcours. Hoewel… de enorme hoeveelheid modder dit jaar maakte het tot mogelijk de zwaarste editie. Voor je eerste honderdmijler raad ik de Bello niet aan. Het is te verleidelijk om halverwege de handdoek in de ring te gooien, getuige het hoge aantal uitstappers aldaar. Ben je op zoek naar een pittige training of een mentale uitdaging, dan kan ik hem van harte aanbevelen.
Comments